Hiep hiep hoera voor de horeca!

I. Het restaurant

Ik heb een heel erg lieve, knappe vrouw,
Alleen van koken heeft zij geen verstand.
Vandaar dat ik thuis nooit eens watertand,
Maar elke keer met lange tanden kauw.

De aardappels zijn altijd aangebrand,
De soep is of te zout of veel te flauw,
De groente of tot pap gekookt of rauw
En elke biefstuk smaakt naar autoband.

Dus ledig ik mijn maag maar naderhand
En dan ontsnap ik stiekem langs een touw
Uit een wc-raam van ons flatgebouw

En vraag asiel aan in een restaurant
Dat ik natuurlijk als luilekkerland
Voor arme stakkers zoals ik beschouw.

II. Het café

Ook schenkt mijn vrouw een kopje lauwe thee
En bij bijzondere gelegenheden
Soms in een gulle bui nog wel een tweede,
Want, zo zegt zij, het is hier geen café.

Zij deelt mij dat vast voor mijn bestwil mee,
Maar toch is het voor mij nou net de reden
Om keer op keer mijn stamkroeg te betreden
Na het genoten eenpersoons diner.

Dan drink ik graag een glaasje chardonnay
En om mijn tijd daar nuttig te besteden
Zo af en toe zelfs wel een glas of twee

En denk dan elke avond zielstevreden:
Ik ben weer even in de Hof van Eden
En ieder glas versterkt nog dit idee.

III. Het hotel

Maar als ik thuiskom is mijn vrouw nog kwaad
Door mijn kritiek op haar gekokkerel
En af en toe gebeurt het mij dan wel
Dat zij mij 's nachts niet eens meer binnenlaat.

Wat nu? luidt dan de vraag die ik mij stel,
Zo half en half in kennelijke staat:
Trek ik nu ergens bij een heilsoldaat
Als tijdelijk dakloze aan de bel?

Moet ik nu naar een meisjespensionaat,
Een jeugdherberg of een politiecel
Of moet ik overnachten hier op straat?

Goddank bedenk ik dan ten einde raad:
Ik stap gewoon naar een gastvrij hotel.
Ik wil de hemel in en niet de hel!
Bij de viering van het 125-jarig jubileum van Koninklijke Horeca Nederland in Rotterdam