Stemming


Stel dat je ergens wacht. Je ligt, trekt taaie slierten van de dag.
Bewoont een onbewoonbaar eiland van lakens en lysol.
Een lichaam dat nog ademhaalt.

En steeds wanneer men je gordijnen openschuift hetzelfde zicht
op jonge bomen, een drukbezocht parkeerterrein,
de loden wolken voor het raam.

Je blik loopt vol. Je kunt geen daglicht meer verstaan. Dat ruisen
is de wind niet, dat is een apparaat.

Juist wie stilligt weet dat alles kraakt. Je naam een touwbrug
over het ravijn, je hart een oude opwindaap
die moeizaam op de trommel slaat.

Stel, de redding is een stem. Een klinkend voor of tegen.
Toeval regeert met onverschilligheid. Of je nu blijft
of gaat, ons is het om het even.

In deze benen leerde niemand anders lopen, met deze ogen
niemand anders zien. Dit hart, deze nieren. Deze
schitterende longen, lever. Deze zee van tijd. Van mij, van mij.
Bij de behandeling van de Donorwet door de Eerste Kamer