Wat ons rest

Stel, er is een kamer. De kamer telt een vast aantal onderdelen.
Er is een raam op links. Er is licht dat erdoor valt. Een collier van parels
en een geel satijnen jakje met hermelijnen kraag. Steevast ook een tafel 
om de onderdelen te tonen: kijk een brood, kijk een mandje. 
Dit zijn de organen. 

Op de achtergrond van de kamer prijkt een schilderij of landkaart.
Of tenminste een spijker. Dan is het doek even weg, staat het achter de kijker. 
Schilderij, raam, spiegel en landkaart vormen de begrenzing
een tweede huid om in te wonen. Wonderlijk membraan dat ademt
tussen binnen en buiten.

Enkel de bezoekers veranderen. Zij verplaatsen nu en dan de organen
staan stil in hun gesloten systeem van verf en marterharen 
openen het raam, spelen luit of gitaar, lezen brieven, schenken melk 
of staan bijna levendbarend in de Hollandse kamer. 
Zoals deze dame.

Met haar buik voor zich uit als een gloeiende sikkel 
lijkt ze lucht te wegen. En ze gaat zwanger. Maar van wat? 
Bovendien, de vrouw weegt niet: ze wacht. Als een halve Maria
staat ze stil in haar blauwwitte buidel van de nacht. Niet te naderen
hart met twee schalen.

Men ziet veel in haar dat er niet is. Vroeger zei men: 'Type Vanitas.
De vrouw mediteert op het eeuwige leven.' Ze kreeg namen als
Weegster van Goud. Of van Parels. Haar buik leek een huiskamer vol.
Het was de glans die ons misleid heeft als aureolen, eeuwenlang.
Want de schalen zijn leeg.

En wie verwijzingen zoekt, diepzeekijken wil of juist hogere 
waarden wil koesteren, moet dat vooral doen, maar dit is genoeg. 
Dit volstaat voor mij, als een heidens geloof in het tastbare. 
Het hogere huist in de kamer. Een raam is een broodkorst is een tafel. 
Vermeer was de grote gelijkmaker.

Toen de schilder stierf, bleken de organen intact nagelaten: 
het glas, de schilderijen, de landkaart en ook het gele jakje 
dat nu eens door de ene, dan door de andere vrouw was gedragen
ze lagen nog altijd in de kamer, die niet leger leek dan anders. 
Alleen de beheerder was verdwenen.

Geen schets of tekening bleef van hem over, vrijwel niets 
is ons vandaag bekend, geen dagboekfragment of toevallige brief 
behalve de brieven op zijn schilderijen, die sindsdien zijn verspreid
over Den Haag, Amsterdam, Berlijn, Parijs, New York en Washington DC. 
De kamer heeft zich voortgeplant.

2.

Er bestaat ook een andere kamer. Deze kamer is nauwelijks verlicht. 
Niets op tafel. Het is er stil en verlaten. Een klein rond raam 
werd in de muur uitgespaard. Door dit gaatje piepte de wereld 
naar binnen, verspreidde een hemelsblauwe kleur tegen de wand.
Dit was de bestuurskamer. 

Vanuit dit vertrek werden jarenlang als losse parels leningen verstrekt.
Al wie een spiegel kon bewasemen ja zonder hulp een krabbel zetten kon 
kreeg knikkers toegerold, terwijl intussen werd gepoogd de parel 
te behouden, of tenminste de glans achter te houden en deze apart 
nogmaals te verpatsen,

dóór te sluizen naar een nieuwe ruimte, om er dan het gewicht 
van de glans los te beitelen en dit moedwillig als heilige 
kredietwaardigheid op andermans tafel neer te leggen, telkens weer
andermans hoopvolle tafel - risico moet rollen, weg, snel weg
uit deze kamer, verder nog 

van vertrek tot vertrek, tot in een laatste gitzwarte uithoek 
ook de schaduw van het gewicht van de glans der voormalige parel 
verwijderd was, en de mikmak zo vaak herverpakt dat de muren
uit zichzelf gingen schuiven en tunnels vormden, als zenuwbanen
in een systeem zonder uitgang.

         En het systeem
         zag dat het goed was

                             kop noch staart was het
                             kernloos en zonder maat

                                                                           lichter dan ether was het
                                                                           beter dan volmaakt.

Louter naar zichzelf verwijzend
was het almaar menigvuldiger geraakt. Het verspreidde zichzelf
in wijde extase als een hemelsblauw licht over de wateren, van New York 
tot Parijs en Berlijn en Den Haag, Amsterdam - net zolang
tot niemand nog een spiegel van een raam kon onderscheiden. 

Technisch gezien ging het
helemaal toppie. Wie eenmaal de moraal buiten beschouwing laat
kan zelfs in kanker een galante vorm van voortplanting zien
van pure winst in feite. Wij werden overwoekerd met voorspoed. 
De sfeer sloeg pas om toen iemand naar het collier van parels vroeg.

De parels.. tja. Waar waren die.
Als fonkelconfetti lagen ze verpulverd en uitgezaaid, ergens dáár
aan de randen van onze economie, mevrouwtje. Maar waar precies,
dat is de vraag. En de vrouw vroeg nogmaals om haar parels. In haar hand
twee schalen. Als een schemerbonk begon buiten de zon te dalen.

Badend in haar loodgele gloed
had de dame in Washington aldoor staan wachten. Nu keek ze toe 
hoe de schalen eindelijk tot stilstand kwamen, hoe ter plekke
in een plots evenwicht tussen lucht en moedwillige lulkoek 
heel dit systeem als een klaplong ineenstortte - kamer op kamer op kamer.

3.

Ik heb een voorstel.
Het wordt tijd onze zegeningen te tellen. Melk. Oorbel. 
Baksteen van Delft. Wij zijn de eigenaars van licht. Als goede
beheerders zullen wij ons opnieuw met verf moeten voederen.

Moeilijk is dat niet. 
Je neemt een schokvrije kist naar Amerika en vraagt daar: 
'Het oranje gordijn, dat licht van links en die paar oude schalen
mogen wij die lenen? Over twee maanden brengen we alles terug.'

Maar dat doen we niet. 
Dit doek blijft hier. Laat ons op deze manier alle kamers
ontmantelen en terughalen. We schuiven de boel weer in elkaar
gaan zitten in die ene kamer. Tellen wij rustig wat ons rest. 

Dit is wat rest:
één spiegel. Twee handen. Zwart-witte vloer, gouden randen 
gloeiende sikkel en ultramarijn. De sintels van een catastrofe
zijn tastbaar als een brood of glas. Eetbaar als een tafel.

Dit tenminste - dit is echt.
Laat de zwangere vrouw hier blijven, in dit gebouw. Niet uit hebzucht
maar uit lijfsbehoud. We gaven ze de glans van een parel als pand.
Dat moet volstaan. Laat ieder zijn eigen deel ontvangen.

Wij werden consequent belazerd 
uitgewoond tot op het bot huisden we in dozen van optisch bedrog
maar die verf is van ons. Vandaag zullen wij leren kijken. Laat ons
verminderen in deze kamer, en wennen aan de magere jaren.

Laat ons met de allerlaatste 
bonussen die wij nog hebben, die we uit de schaamteloze kieren 
van onze ziel kunnen schrapen, onze doeken terughalen en zeggen: 
dat is dus een brood. Dit is glas-in-lood. Zo voelt de schittering van water. 

Het is nog niet te laat. 
Kijk door het venster van buiten naar binnen. Kijk dan: er staat 
wat er staat. En ja, dat is weinig. Maar ook wij zullen rijk zijn.
Wij zullen leren de trotse bezitters van lege schalen te zijn.
Over het schilderij 'De dame met de weegschaal' van Johannes Vermeer, geëxposeerd in het Rijksmuseum Amsterdam